Berekening ‘box 3’ in 2017:
In 2016 kende box 3 een verondersteld rendement van 4% als uitgangspunt. In het Belastingplan 2016 (Prinsjesdag 2015) werd aangekondigd dat dit met ingang van 2017 gaat veranderen.
Het veronderstelde rendement van 4% wordt vervangen door een gestaffeld rendement. Hierbij geldt: hoe hoger het vermogen, des te hoger het verondersteld rendement. Een progressief tarief ontstaat.
Verder wordt het heffingsvrij vermogen verhoogd naar € 25.000 per belastingplichtige.
Het veronderstelde rendement is opgebouwd uit twee rendementsgrondslagen:
Voor rendementsgrondslag I (sparen) geldt een percentage van 1,63%.
Voor rendementsgrondslag II (beleggen) geldt een percentage van 5,39%.
De regering ging er met Prinsjesdag 2015 vanuit dat het percentage voor rendementsgrondslag II 5,5% zou bedragen, maar dat is volgens de brief van de Staatssecretaris van 20 september 2016 verlaagd naar 5,39%.
De verlaging van het percentage van rendementsgrondslag II zorgt voor een verlaging van de belastingdruk in box 3. In onderstaande tabel is een en ander uitgewerkt.
| Gedeelte grondslag meer dan | Maar niet meer dan | Wordt toegerekend aan klasse I (1,63%) | Toegerekend aan klasse II (5,39%) | Het forfaitaire rendement bedraagt | Vermogens-rendementsheffing bedraagt | 
| € 0 | € 75.000 | 67% | 33% | 2,87% | 0,86% | 
| € 75.000 | € 975.000 | 21% | 79% | 4,60% | 1,38% | 
| € 975.000 | ∞ | 0% | 100% | 5,39% | 1,61% | 
Het kabinet denkt nog verder na over de toekomst van box 3. De wijzigingen per 2017 kunnen in dat opzicht gezien worden als een tussenstation, niet het eindstation.
Op 20 september 2016 heeft de staatssecretaris van Financiën zijn voortgangsrapportage over de box 3-heffing naar de Tweede Kamer gestuurd. Op Prinsjesdag heeft het kabinet aangekondigd toe te willen werken naar een heffing op het werkelijke rendement. De box 3-heffing zoals die vanaf 2017 geldt en hierboven is omschreven, is een bescheiden stap in die richting.
In de voortgangsrapportage geeft Wiebes aan dat een betere belasting van het werkelijke rendement mogelijk lijkt. Hij presenteert drie varianten:
- Vermogensaanwasbelasting:
 - Bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
- Aandelen, obligaties en derivaten: de werkelijke vermogensaanwas wordt belast, dus de koerswinst, de rente en de dividenden van dat jaar;
- Onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald.
 
- Vermogenswinstbelasting:
 - Bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast;
- Aandelen, obligaties en derivaten: werkelijk rendement en dividenden worden belast; vermogenswinst wordt belast bij realisatie, bijvoorbeeld door verkoop.
- Onroerende zaken en overig vermogen: het belastbaar inkomen wordt forfaitair bepaald.
 
- Forfaitair rendement
Voor elke vermogenstitel per belastingjaar achteraf vast te stellen.
Opmerking BM:
Ogenschijnlijk vertonen de vermogensaanwas- en de vermogenswinstbelasting grote gelijkenis. Er is echter een groot verschil.
De vermogensaanwasbelasting belast de waardestijging van het vermogensbestanddeel in een belastingjaar ook al is het nog niet verkocht. Bij de vermogenswinstbelasting is de waardestijging pas belast op het verkoopmoment van het vermogensbestanddeel.
In alle drie de varianten wordt het heffingsvrije vermogen omgezet in een heffingsvrije voet.
Door de invoering van de progressieve box-3 heffing komen de omslagpunten bij een keuze voor een gewone BV en een VBI (vrijgestelde beleggingsinstelling) anders te liggen dan voordien. Tevens zijn ze afhankelijk van de hoogte van het vermogen in box 3.
