Oktober 2016 item 2.
1. Box 3: privé-belastingschuld wordt verrekend met vordering op kinderen.
Deze zaak haalde afgelopen weekend de landelijke pers. Niet alleen omdat het een procedure van de rijkste Nederlander (Frits Goldschmeding, oprichter Randstad, geschat vermogen € 4,7 miljard) betrof, maar ook een fors belang aan vermogensrendementheffing in box 3. De heer X had een vordering op zijn kinderen in box 3 en daarnaast had hij een schuld aan de belastingdienst, die niet in box 3 meegenomen mocht worden. Hoe lossen we dit op?
De feiten:
Belanghebbende X houdt de aandelen in A bv. In 2008 schenkt hij aan zijn drie dochters ieder 10% van de aandelen in A bv, onder de last hem daarbij een bedrag schuldig te erkennen. Voor de door X verschuldigde inkomstenbelasting over de door hem gerealiseerde aanmerkelijkbelang-winst wordt op grond van art. 25 lid 9 Invorderingswet uitstel van betaling verleend (maximaal 10 jaar).
Eind 2010 cedeert X de vorderingen die hij op zijn kinderen heeft aan A bv. A bv neemt vervolgens de belastingschuld van X over. X en A bv beroepen zich hierbij op verrekening van een gedeelte van de verkoopsom van de vorderingen (van € 6,4 miljoen) met de te betalen contante waarde van de belastingschuld (van € 6,4 miljoen). Het restant wordt verrekend in rekening-courant, waardoor slechts een relatief kleine rekeningcourantschuld van X aan A bv resteert.
De Ontvanger gaat echter niet akkoord met de schuldovername. In geschil is of de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend, is aan te merken als een schuld in de zin van art. 5.3 lid 3 Wet IB 2001, of in mindering moet worden gebracht op het aan A bv ter beschikking gestelde vermogen. Verder is de inspecteur van mening dat X een tbs-vordering op A bv heeft verkregen, en neemt hij ROW in aanmerking.
Rechtbank Noord-Holland stelt vast dat de schuldovername geen werking jegens de Ontvanger kent, aangezien deze daar geen toestemming voor heeft gegeven. Volgens de rechtbank bevindt de belastingschuld zich dan nog steeds in het vermogen van X. Vervolgens merkt de rechtbank nog op dat de belastingschuld door de transacties niet is getransformeerd in een schuld in de zin van art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Amsterdam oordeelt dat de belastingschuld na de verrekening niet meer tot het vermogen van X behoort. Volgens het hof blijkt uit de overeenkomst die X en A bv hebben gesloten dat de draagplicht van de belastingschuld van X op A bv is overgegaan. Het hof wijst er hierbij op dat de belastingschuld voor rekening en risico van A bv is gekomen en X economisch niet meer aangaat. Volgens het hof is daarbij van belang dat uit de overeenkomst blijkt dat A bv een voordeel geniet als de Ontvanger de belastingschuld (abusievelijk) geheel of gedeeltelijk zou kwijtschelden. Het vorenstaande heeft volgens het hof tot gevolg dat X in 2010 het hele jaar een rekening-courantschuld had, en er dus geen ruimte is voor de ROW-correctie van de inspecteur. Het gelijk is aan X.
De Hoge Raad d.d. 12 augustus 2016 (nr. 2016/1900) oordeelt dat X geen vordering meer op A bv heeft. Volgens de Hoge Raad is de draagplicht van de belastingschuld van X op A bv overgegaan. Hierbij wijst de Hoge Raad er op dat het voordeel van een (gedeeltelijke) kwijtschelding van de belastingschuld, door de Ontvanger, aan A bv toevalt. De Hoge Raad stelt dan ook vast dat het belang bij de belastingschuld niet langer X maar A bv aangaat, en dat er sprake is van een verrekening met de koopprijs van de vorderingen, zodat van een vordering van X op A bv in dit verband geen sprake meer is. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Opmerking BJ: De Hoge Raad oordeelt dat beide transacties ee ngeheel vormen en dat X geen vordering meer op A bv heeft, zodat er ook geen sprake is van ROW. Het belang bij de belastingschuld gaat namelijk niet langer X meer aan, maar A bv, en er is sprake van een verrekening met de koopprijs van de vorderingen op de kinderen.
De indruk wordt gewekt dat het grote belang zit bij de besparing van vermogensrendementheffing in de jaren 2010 tot en met 2017. Niets is echter minder waar, het grote belang zit hem in de toepassing van de genereuze bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het jaar 2008 bij de overdracht van de 30% van de aandelen van vader aan kinderen tegen de reële waarde van deze aandelen.
