Actualiteiten besloten vennootschap:
Richt een BV of een fonds voor gemene rekening op.
De rente op de spaarrekening van de particulier nadert de 0% en het ziet er niet naar uit dat dit op korte termijn anders wordt. Wie de spaartaks wil vermijden in box 3 kan overwegen om het spaargeld vóór 1-1-2017 onder te brengen in een BV. Bij zo'n alternatief moet er wel 20% vennootschapsbelasting betaald worden over de winst van de BV en ten tijde van de dividenduitkering nogmaals 25% aanmerkelijk belang heffing over 80% is 20%. Dus in totaal gaat er 40% van de winst van de BV naar de belastingdienst.
Het nadeel van dit alternatief is wel dat er meer kosten aan verbonden zijn.
Tijdens Prinsjesdag 2016 heeft de regering voorgesteld om de omzetting van bestaande BV's in VBI's en APV's te bestrijden en de heffing bij VBI's en APV's te vergroten.
In de VBI (vrijgestelde beleggings instelling) kunnen beleggingen gehouden worden met een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de beleggingsresultaten. Wel moeten de behaalde beleggingsresultaten ieder jaar verplicht uitgekeerd worden aan de aandeelhouders (25% heffing in box 2). Voor een VBI zijn meerdere aandeelhouders vereist, dit in tegenstelling tot een gewone BV.
In de APV (afgezonderd particulier vermogen) wordt getracht internationaal "zwevend" vermogen te laten ontstaan in een trust of een stichting, waarbij het de vraag is welk land mag heffen.
De door de regering voorgestelde maatregelen om de sluiproutes in en tussen box 2 en box 3 te dichten, gaan in op 20 september 2016 om 15.15 uur. Zo wordt de termijn voor het jojoën tussen de box 2 (VBI) en box 3 opgerekt van 6 maanden naar 18 maanden en moet de terugkeer gemeld worden bij de belastingdienst. De geruisloze overgang van een BV naar een VBI wordt geblokkeerd. Ook moeten de aandeelhouders van een VBI een forfaitair rendement aangeven, dat voor 2017 wordt bepaald op 5,5% (was 4% in 2016).
De maatregelen hebben geen betrekking op de gewone BV en het gewone fonds voor gemene rekening!
Recent zijn de definitieve rendementen vastgesteld voor 2017.
Vermogen meer dan Niet meer dan Forfaitair rendement 2017 Effectieve heffing (= rendement x 30%)
€ 0 € 75.000 2,87% 0,861%
€ 75.000 € 975.000 4,60% 1,380%
€ 975.000 5,39% 1,617%
Vergelijking 1 (spaargeld):
Twee broers (multimiljonairs) staan voor de keus om niets te doen of samen een BV of een VBI op te richten. Zij willen ieder € 500.000 geld inbrengen als aandelenkapitaal. De bank is bereid 1% rente te vergoeden (totaal € 10.000 per jaar) als het geld minimaal 3 jaar wordt vastgezet. De broers willen ieder jaar dividend ontvangen.
- Gezamenlijke heffing in box 3 in 2017: 5,39% x 30% van € 1.000.000 = € 16.170.
- Gezamenlijke heffing via gewone BV in 2017: 20% VPB over € 10.000 rente = € 2.000. 25% ab-heffing in privé over dividend ad € 8.000 = € 2.000. Totale heffing € 4.000.
- Gezamenlijke heffing via VBI in 2017: geen vennootschapsbelasting, maar in box 2 vindt heffing plaats over 25% x 5,5% (fictief rendement) x € 1.000.000 is € 13.750. Er vindt heffing plaats over 5,5% terwijl er slechts 1% rendement gemaakt is ! Als het goed is kan het verschil t.z.t. als aanmerkelijk belangverlies bij vervreemding van de aandelen meegenomen worden.
De gewone BV is bij 1% rendement in 2017 het goedkoopst.
Vergelijking 2 (beleggingen):
Stel het rendement voor beleggingen is 6%.
- Gezamenlijke heffing in box 3 in 2017: 5,39% x 30% van € 1.000.000 = € 16.170.
- Gezamenlijke heffing via gewone BV in 2017: 20% VPB over € 60.000 = € 12.000. 25% ab-heffing over dividend ad € 48.000 = € 12.000. Totale heffing € 24.000.
- Gezamenlijke heffing via VBI in 2017: geen vennootschapsbelasting, maar in box 2: 25% x 5,5% x € 1.000.000 = € 13.750.
De VBI is bij 6% rendement in 2017 het goedkoopst.
De voorgestelde wetgeving maakt de VBI met ingang van 2017 minder interessant bij lage rendementen. De positie van de gewone BV is daarentegen grotendeels ongewijzigd gebleven.
BV voorkomt geen dienstbetrekking.
Sinds de afschaffing van de VAR per 1 mei 2016 wordt nog wel eens gesuggereerd dat het oprichten van een BV door de ZZP-er een dienstbetrekking in alle gevallen zou voorkomen. De ZZP-er gaat dan niet zelf een overeenkomst aan, maar zijn BV een overeenkomst van opdracht. In zo’n situatie zou er géén goedgekeurde modelovereenkomst aan de orde zijn.
Rechtbank Gelderland d.d. 4 augustus 2016 oordeelt dat er sprake is van dienstbetrekking en géén overeenkomst van opdracht en partijen verplicht zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen, ondanks het feit dat de overeenkomst over de uit te voeren werkzaamheden is aangegaan door een BV. De doorbetaaldloonregeling is terecht geweigerd.
Deze uitspraak laat zien dat het "tussen schuiven van een BV" niet altijd het gewenste resultaat heeft. Van belang is of er tussen de opdrachtgever en degenen die de werkzaamheden uitvoeren, sprake is van gezag, loon en de verplichting persoonlijke arbeid te verrichten.
Hoewel de uitspraak ziet op de situatie van vóór de invoering van de Wet DBA (per 1 mei 2016) en de introductie van de modelovereenkomsten, zijn de regels omtrent het wel of niet bestaan van een dienstbetrekking ongewijzigd gebleven.
Lening tussen DGA en zijn BV.
Er zijn volgens de jurisprudentie vier verschillende situaties te onderscheiden tussen de directeur grootaandeelhouder (hierna: DGA) en zijn besloten vennootschap (hierna: BV) met verschillende fiscale gevolgen:
- De zakelijke lening met zakelijke voorwaarden en een normaal debiteurenrisico. Er is sprake van een terbeschikkingstelling met winstberekening zoals dit geldt voor een onderneming. Mocht er later onverhoopt een afwaardering moeten komen, dan is dat een afwaardering in box 1. Het verlies is dan ook verrekenbaar.
- De zakelijke lening met normaal debiteurenrisico en één onzakelijke voorwaarde, bijvoorbeeld een te laag afgesproken rente. De hoofdsom staat niet ter discussie. Op grond van het Zweedse grootmoederarrest uit 1978 moet er fiscaal gerekend worden met een zakelijke rente. Het verschil (tussen zakelijke en afgesproken rente) moet via de kapitaalsfeer lopen (dividend of informeel kapitaal). Een onvoorziene afwaardering van de vordering loopt via box 1.
- De onzakelijke lening met een hoog debiteurenrisico en een lening die vanaf de eerste dag is verstrekt in de kwaliteit als aandeelhouder. Er is meer aan de hand dan enkel één onzakelijke voorwaarde. Er is vanaf de eerste dag gerede twijfel over de terugbetaling. Het debiteurenrisico is te groot en niet te verzakelijken; een zakelijke rente zou winstafhankelijk moeten zijn. Een afwaardering loopt via box 2.
- De "bodemloze putlening". Er is fiscaal vanaf de eerste dag sprake van een kapitaalstorting. Afboeking loopt via box 2.
Het grote verschil tussen de vier categorieën zit hem in de realiteit van de terugbetalingsverplichting ten tijde van het verstrekken van de lening. Naarmate deze realiteit minder wordt (punt 3 en 4), zitten we met de afboeking niet in box 1, maar in de aandeelhoudersrelatie (kapitaal, box 2).
Verder moet er voor de fiscale gevolgen onderscheid gemaakt worden tussen vier belangrijke momenten:
- Het verstrekken van de lening met een normaal debiteurenrisico. Er is geen kapitaalstorting aan de orde; er is immers nog niets verloren gegaan.
- Het tijdstip van de (eerste voorzichtige) afwaardering op grond van goedkoopmansgebruik. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel bij de geldverstrekker vindt afboeking plaats op de ter beschikking gestelde vordering. Er hoeft op grond van hetzelfde voorzichtigheidsbeginsel bij de BV nog geen winstneming plaats te vinden. De afboeking is geldend te maken in box 1 (situatie 1 en 2) of box 2 (situatie 3 of 4).
- De daadwerkelijke afwikkeling van de afwaardering. Het volledige bedrag mag als verlies bij de situaties 1 en 2 worden genomen. Bij de situaties 3 en 4 dient dit als kapitaalstorting te worden verwerkt. Er ontstaat een hoger opgeofferd bedrag in box 2. Dit impliceert geen winst in de BV, maar een kapitaalstorting.
- Liquidatie van de BV. De aandeelhouder kan in situatie 3 en 4 het verlies op de lening/kapitaalstorting als aftrekbaar liquidatieverlies nemen. Als er geen andere aandelenbelangen zijn, kan het bedrag van het liquidatieverlies in jaar X+2 als belastingkorting in box 1 meegenomen worden tegen 25% (artikel 4.53 Wet IB 2001).
Opmerking BM:
Voor borgstellingen kunnen dezelfde vier categorieën aangehouden worden, om de fiscale gevolgen te beoordelen. Denk aan een jaarlijkse vergoeding voor de borgstelling om van zakelijke verhoudingen te spreken.
Probeer leningen tussen zuster-BV's boekhoudkundig altijd te laten lopen via de gemeenschappelijke aandeelhouder. Leningen tussen moeder-BV en dochter-BV worden fiscaal op vergelijkbare wijze benaderd als tussen DGA en BV.
Een rekening-courant van de DGA zal dus bij zijn Holding BV tot uitdrukking gebracht moeten worden, en niet bij de werk BV.
