Problemen rond de herinvesteringsreserve.
De herinvesteringsreserve zorgt ervoor dat de boekwinst op een bedrijfsmiddel (tijdelijk) buiten de winst blijft. Dit is een faciliteit die kan voorkomen dat bedrijven in grote financiële problemen terecht komen, omdat er anders afgerekend zou moeten worden over de boekwinst. Helaas gaat het vaak genoeg mis doordat belastingplichtigen de voorwaarden die vervuld moeten worden, uit het oog verliezen. Onderstaand worden enkele veel gemaakte fouten beschreven, aangevuld met jurisprudentie.
Bedrijfsmiddel
Om überhaupt een herinvesteringsreserve te kunnen vormen moet hetgeen wat wordt vervreemd (nog steeds) een bedrijfsmiddel zijn. Hierbij wordt gekeken naar de functie van het bedrijfsmiddel binnen de onderneming. In een zaak bij Rechtbank Den Haag (nr. 06/3665 d.d. 15-05-2009) ging het om een echtpaar dat bezig was met het opzetten van een nieuw landbouwbedrijf in Frankrijk. Ze verkochten het Nederlandse melkquotum aan een speciaal opgerichte BV die het vrijwel meteen doorverkocht. De Rechtbank oordeelde dat de BV moest afrekenen over de boekwinst omdat het melkquotum onder deze omstandigheden als voorraad moest worden gezien en niet als bedrijfsmiddel. Ook in een zaak bij Hof Arnhem-Leeuwarden (nr. 14/00705 d.d. 12-05-2015) was de vorming van een HIR voor de boekwinst van een pand niet mogelijk omdat het pand geen bedrijfsmiddel meer was.
Vervangingsvoornemen
Voor het vormen van een herinvesteringsreserve is vereist dat er een voornemen tot herinvestering bestaat. Over de vraag of er wel of geen voornemen tot herinvestering is, bestaat uitgebreide rechtspraak. Het voornemen tot herinvestering kan op verschillende manieren tot uiting komen. De rechter toetst dit voornemen als de belastingplichtige het niet eens kan worden met de inspecteur. Het is daarom belangrijk om zo uitgebreid mogelijk vast te leggen in het dossier van de klant dat het voornemen er wel degelijk is. In een zaak bij Hof Den Haag (nr. 14/00340 d.d. 19-05-2015) stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de gevormde HIR aan de winst moest worden toegevoegd vanwege het ontbreken van een herinvesteringsvoornemen van onderneming X. Een van de redenen waarom een herinvesteringsreserve niet aanwezig werd geacht, was omdat de aandelen in onderneming X aan een derde waren verkocht, terwijl deze derde een lege vennootschap was. De lege vennootschap heeft de aandelen verworven door de schuld die de eigenaar van onderneming X had aan onderneming X over te nemen.
In een andere zaak (Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nr. 13/5493, 135494 en 14/637 d.d. 5-02-2015) werd er nagevorderd wegens de vrijval van een HIR omdat ook hier het investeringsvoornemen ontbrak. Volgens de Rechtbank was het niet aannemelijk dat de BV na de vervreemding van het landgoed nog een herinvesteringsvoornemen had. In verband met een dividenduitkering aan de (oude) aandeelhouders ontbrak het de BV aan de financiële middelen om tot feitelijke herinvestering over te gaan.
Vervangingstermijn
De herinvesteringsreserve moet binnen drie jaar na het jaar van vorming worden gebruikt. Hiervan kan worden afgeweken bij bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als voor de herinvestering een langer tijdvak is vereist in verband met de aard van het bedrijfsmiddel of vertraging van de al begonnen aanschaf (Rechtbank Breda, nr. 09/3433 d.d. 10-03-2010), hiervoor is vooroverleg met de belastingdienst de geëigende weg.
Boekwaarde-eis
De herinvesteringsreserve mag in mindering worden gebracht op de aankoop van een nieuw onroerend goed. Op grond van artikel 3.54, lid 2 Wet IB 2001 mag de boekwaarde van het bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd niet lager zijn dan de boekwaarde van het vervreemde bedrijfsmiddel. Dit wordt de boekwaarde-eis genoemd.
Duurzame en niet-duurzame bedrijfsmiddelen.
Bij de herinvesteringsreserve wordt er onderscheid gemaakt tussen duurzame (geen afschrijving of afschrijving in meer dan 10 jaar) en niet-duurzame bedrijfsmiddelen (afschrijving in maximaal 10 jaar). Bij de duurzame bedrijfsmiddelen wordt er nog een extra eis gesteld.
Voor bedrijfsmiddelen waarop normaal niet (grond) of gedurende meer dan tien jaar (gebouwen) wordt afgeschreven geldt dat het nieuwe bedrijfsmiddel of de nieuwe bedrijfsmiddelen het oude bedrijfsmiddel moet(en) vervangen. Hierbij is bepalend of het bedrijfsmiddel binnen de onderneming dezelfde bedrijfseconomische functie moet hebben. Hof Den Bosch (nr. 03/00443 d.d. 7-02-2007) stond bijvoorbeeld de vervanging van een vakantiepark door verhuurde kantoorgebouwen niet toe, omdat geen sprake was van eenzelfde economische functie.
Zoals uit de vele uitspraken is af te leiden, gaat het vaak mis bij of het vormen van de herinvesteringsreserve dan wel bij het behouden van de herinvesteringsreserve. Op 19 juni 2015 heeft Hof Arnhem-Leeuwarden een viertal uitspraken in hoger beroep gedaan over de HIR. Het hof oordeelde dat er rechtshandelingen hebben plaats gevonden met de doorslaggevende beweegreden om te voorkomen dat de HIR zou worden toegevoegd aan de winst van de BV. In alle gevallen werd direct na de herinvestering de BV doorverkocht aan een ondernemer die geadviseerd had bij de aankoop van het vervangende onroerend goed. Tussen vervangende aankoop en levering van de aandelen zat slechts één dag.
