Belastingplan 2018: Alle maatregelen op een rij.
1. Algemeen:
Dubbele zakelijkheidstoets bij uiteindelijke derdenfinanciering
Het kabinet stelt naar aanleiding van HR 21 april 2017, nr. 16/03669, ECLI:NL:HR:2017:640 voor om nog explicieter in de wettekst tot uitdrukking te brengen dat ook in situaties dat een belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat een schuld die rechtens is aangegaan met een verbonden lichaam in feite is verschuldigd aan een derde, de belastingplichtige tevens aannemelijk dient te maken dat aan de met die schuld gefinancierde rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Dubbele verliesneming bij vorderingen verder dichtgetimmerd
Het kabinet stelt op basis van de aangenomen Motie Van Vliet (Kamerstukken II 2015/16, 34 323, nr. 14.) voor de reikwijdte van het artikel dat dubbele verliesneming bij vorderingen via top- of tussenmaatschappijen voorkomt uit te breiden. Het artikel wordt hiermee van toepassing op alle schuldvorderingen op – binnen of buiten Nederland gevestigde – maatschappijen die tot hetzelfde concern behoren als de moedermaatschappij van de fiscale eenheid. Door de voorgestelde aanpassing kunnen verliezen op schuldvorderingen (of soortgelijke vermogensbestanddelen) van een tot de fiscale eenheid behorende maatschappij op een verbonden lichaam niet (meer) in aftrek worden gebracht voor zover deze verband houden met verliezen die bij een andere maatschappij binnen die fiscale eenheid worden of zijn geleden. Een soortgelijke regeling ter voorkoming van dubbele verliesneming wordt met betrekking tot de liquidatieverliesregeling voorgesteld.
Hogere Kansspelbelasting
Voorgesteld wordt het huidige tarief van 29% voor de kansspelbelasting tijdelijk te verhogen met 1,1%-punt tot 30,1%. Voorgesteld wordt het tarief weer terug te brengen naar 29% zodra zes kalendermaanden zijn verstreken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregelen uit het wetsvoorstel KOA. Naar verwachting treden de maatregelen uit het wetsvoorstel KOA met ingang van 1 juli 2018 in werking, in welk geval het tarief vanaf 1 januari 2019 weer 29% zal bedragen.

Aanscherping definitie geneesmiddelen
Het kabinet stelt voor om de voorwaarden voor toepassing van het verlaagde btw-tarief voor geneesmiddelen in de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) aan te scherpen door opname van de voorwaarde van een handelsvergunning zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Het doel van het verlaagde btw-tarief is om bepaalde bijzonder noodzakelijk geachte goederen, zoals geneesmiddelen, goedkoper en dus toegankelijker te maken voor de eindconsument. Voor een juiste afbakening van het verlaagde btw-tarief voor geneesmiddelen is aansluiting gezocht bij het begrip ‘geneesmiddel’ in de Geneesmiddelenwet, omdat deze wet de kaders geeft voor de toelating, kwaliteit, werkzaamheid en risico’s van geneesmiddelen.
Aanpassing tariefbepalingen omzetbelasting zeeschepen
De lidstaten van de EU zijn op grond van de BTW-richtlijn 2006 verplicht een vrijstelling van btw toe te passen voor onder meer de levering van schepen die op de zogenoemde volle zee worden gebruikt voor passagiersvervoer tegen betaling, vrachtvervoer, visserij en dergelijke. In Nederland zijn de bedoelde vrijstellingen vormgegeven door een btw-nultarief. De EC heeft Nederland aangesproken op de redactie van dit nultarief in de Wet OB 1968. Volgens de EC is de bepaling in de Wet OB 1968 te ruim geformuleerd. In de huidige formulering is de vrijstelling gekoppeld aan zogenoemde zeeschepen, zonder dat daarbij de eis is gesteld dat die zeeschepen ook daadwerkelijk worden gebruikt voor de vaart op volle zee. De EC wijst in dit verband op een arrest van het HvJ EU waarbij het belang van de eis is onderstreept. Het kabinet onderschrijft deze opvatting en stelt, ook omdat een inbreukprocedure anders onvermijdelijk is, voor de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen in de Wet OB 1968 nader af te stemmen op die van de BTW-richtlijn 2006.
Werkelijke waardevermindering BPM
Naar aanleiding van jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 13 mei 2016, nr. 14/04039, ECLI:NL:HR:2016:832) stelt het kabinet voor in de Wet BPM 1992 te regelen dat in bepaalde situaties in plaats van de forfaitaire afschrijvingstabel mag worden uitgegaan van de werkelijke waardevermindering. Bijvoorbeeld aan de hand van een koerslijst of in geval van een schadeauto aan de hand van een taxatierapport. Het kabinet stelt ook voor toe te staan dat de afschrijving ook in ombouwsituaties kan worden bepaald aan de hand van de werkelijke waarde.
Aansprakelijkheid executanten, pand- en hypotheekhouders
De voorgestelde aansprakelijkheidsbepaling bepaalt dat de pandhouder, de hypotheekhouder en de executant die zich verhalen op de opbrengst van een zaak, aansprakelijk zijn voor het bedrag dat ter zake van de levering van die zaak aan omzetbelasting verschuldigd is. De plicht tot het betalen van de omzetbelasting blijft rusten op de belastingschuldige wiens zaken worden geleverd. In het geval dat de belastingschuldige niet betaalt mag de Belastingdienst echter voortaan de pand- of hypotheekhouder of executant die zich heeft verhaald op het door de koper betaalde bedrag aansprakelijk stellen voor het bedrag aan niet-betaalde omzetbelasting. De nieuwe aansprakelijkheidsbepaling is zowel van toepassing op leveringen die binnen faillissement als op leveringen die buiten faillissement worden gedaan. Voor executanten geldt echter, anders dan voor pand- en hypotheekhouders, dat de gelegde beslagen vervallen zodra het faillissement wordt uitgesproken.

2. Overige fiscale maatregelen 2018
Afschaffen inkeerregeling
Afschaffing van de inkeerregeling in de fiscaliteit betekent een strengere aanpak en minder coulance voor de overtreder die zich uiterlijk twee jaar na het begaan van de opzettelijke of grofschuldige overtreding meldt bij de inspecteur. Die overtreder zal ook ter zake van belastingjaren waarvoor hij uiterlijk twee jaar nadat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan of aangifte had moeten doen alsnog aan zijn fiscale verplichtingen voldoet, een vergrijpboete worden opgelegd. Er is een overgangsmaatregel: De huidige inkeerregeling blijft van toepassing met betrekking tot aangiften die vóór 1 januari 2018 zijn gedaan of hadden moeten worden gedaan en met betrekking tot inlichtingen, gegevens of aanwijzingen die vóór 1 januari 2018 zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.
Tijdklemmen kapitaalverzekeringen
Een van de voorwaarden om een vrijstelling voor een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW) te kunnen benutten was dat ten minste vijftien of twintig jaren jaarlijks premie was voldaan. Deze zogenoemde tijdklemmen zijn als gevolg van een aangenomen amendement met ingang van 1 april 2017 vervallen. Dit wordt met ingang van 1 januari 2018 in de wet gecodificeerd.
Loonbelasting
Voorgesteld wordt de fictieve dienstbetrekking voor niet-uitvoerende bestuurders van een
beursgenoteerde vennootschap af te schaffen.
Beperking toepassing heffingskortingen buitenlandse belastingplichtigen
Het kabinet stelt voor om vanaf 2019 in de loonbelasting voor alle buitenlandse belastingplichtigen alleen nog maar het belastingdeel van de heffingskortingen toe te laten passen waarop niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen uit het betreffende land in de inkomstenbelasting recht hebben. Op grond van de voorgestelde maatregel wordt bij buitenlandse belastingplichtigen uit de landenkring vanaf 2019 in de loonbelasting enkel van de arbeidskorting het belastingdeel toegepast en wordt bij buitenlandse belastingplichtigen uit derde landen van geen enkele heffingskorting het belastingdeel toegepast.
Erf- en schenkbelasting
Vanaf 1 januari 2018 is de standaard een beperkte huwelijksgemeenschap. De hoofdregel wordt dat zowel het aangaan van huwelijkse voorwaarden als het wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk slechts tot heffing van schenkbelasting leidt voor zover het aandeel van de minstvermogende in het totale vermogen hoger wordt dan 50% of het aandeel van de meestvermogende in het totale vermogen toeneemt. Er wordt dus geen schenking geconstateerd indien het aandeel van de meestvermogende echtgenoot in het totale vermogen niet toeneemt en het aandeel van de minstvermogende in het totale vermogen door de verkrijging niet uitkomt boven 50% van het totale vermogen. Zo vormt bijvoorbeeld een beperkte gemeenschap waarbij een echtgenoot zijn woning insluit in de gemeenschap, geen schenking mits de verkrijging er niet toe leidt dat het aandeel van de minstvermogende echtgenoot hoger wordt dan 50% van het totale vermogen. In de huwelijkse voorwaarden kan daarnaast een beding worden opgenomen dat werkt als het huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Voor die situaties wordt een soortgelijke bepaling voorgesteld voor de erfbelasting.
Navordering van schenk- en erfbelasting
Het kabinet stelt voor in de Successiewet 1956 te regelen dat navordering ook is toegestaan indien in verband met een vermindering van een belastingaanslag een navorderingsaanslag aan dezelfde verkrijger moet worden opgelegd, bijvoorbeeld indien in verband met een vermindering van een 'gewone' aanslag en een conserverende navorderingsaanslag voor de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) moet worden opgelegd.
Aanslagtermijnen voor de schenkbelasting
Om de regeling nader in overeenstemming te brengen met de bedoeling van de wetgever wordt voorgesteld om expliciet in de wettekst op te nemen dat de aanslagtermijnen voor de schenkbelasting voortaan na de dag van het doen van aangifte ingaan wanneer meer dan vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden, aangifte van die schenking wordt gedaan. Met het oog op de eenvoud is gekozen voor een uniforme regeling voor alle situaties die onder de regeling voor niet-tijdige aangiften behoren te vallen in plaats van voor het opnemen van een nieuwe uitzondering voor een deelgroep.
Vervallen schorsende werking fiscaal verzet
De schorsende werking van het fiscaal verzet vervalt met ingang van 2018. Het fiscale recht
wordt hiermee in lijn gebracht met het algemene bestuursrecht en het civiele recht.
Belastingwet BES
Het kabinet stelt voor onroerende zaken - niet zijnde zelfstandige woningen - van sociaal-culturele instellingen charitatieve of culturele instellingen, van doelen voor de behartiging van het algemeen nut of een sociaal belang of van organisaties van werkgevers en werknemers, vrij te stellen van vastgoedbelasting.
Dividendbelasting
Voorgesteld wordt om de fiscale beleggingsinstelling (FBI) als inhoudingsplichtige uit te sluiten van de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor opbrengsten die worden uitgekeerd aan (deels) vrijgestelde lichamen.
Toegang tot de antiwitwasinlichtingen
Om de Belastingdienst ook een effectieve controlemogelijkheid te geven ten
aanzien van de CRS-gegevens die afkomstig zijn van de financiële instellingen van de BES-eilanden, stelt het kabinet voor om in de Belastingwet BES toegang tot antiwitwasinlichtingen te
regelen voor de controle van die CRS-gegevens.

3. Afschaffing van de btw-landbouwregeling.
Middels het wetsvoorstel Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling wordt deze regeling per 1 januari 2018 afgeschaft, waarbij het vrijvallende budget € 15 miljoen ten goede komt aan de ruilvoetproblematiek van het Ministerie van Economische Zaken.
Overgangsrecht
De landbouwer die tot 1 januari 2018 onder de landbouwregeling valt en btw in rekening gebracht krijgt in verband met de aanschaf van goederen en diensten, kan deze btw niet in aftrek brengen. Deze landbouwer valt vanaf 1 januari 2018 onder de toepassing van de algemene btw-regels en zal alsnog in aanmerking willen komen voor de niet genoten aftrek met betrekking tot (A). investeringsgoederen die vóór 1 januari 2018 reeds in gebruik zijn genomen en (B) goederen en diensten (inclusief investeringsgoederen) die op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen.
A. Volgens de bestaande herzieningsregels is het voor investeringsgoederen die vóór 1 januari 2018 in gebruik zijn genomen niet mogelijk om de aftrek in één keer te herzien, maar wordt de herziening over een aantal jaren gespreid. In dit voorstel wordt echter bepaald dat – onder voorwaarden - deze herziening in één keer moet plaatsvinden voor de resterende herzieningsperiode in het eerste belastingtijdvak van 2018.
B. Voor alle goederen en diensten die door de hiervoor genoemde landbouwer vóór 1 januari 2018 zijn aangeschaft, maar op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen, wordt in dit voorstel van wet bepaald dat de aftrek van de ter zake van de aanschaf van deze goederen en diensten in rekening gebrachte btw in het eerste belastingtijdvak van 2018 plaatsvindt overeenkomstig de als gevolg van de afschaffing van de landbouwregeling gewijzigde bestemming van deze goederen en diensten.

4. Inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling.
Het wetsvoorstel Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling bevat maatregelen die zowel een aanscherping als een versoepeling in de dividendbelasting inhouden.
Inhoudingsplicht houdstercoöperatie
Dividendbelasting wordt geheven van, kort gezegd, degenen die gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van en hybride leningen aan – met name – in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen. De groep belastingplichtigen wordt uitgebreid met gerechtigden tot de opbrengst uit hoofde van kwalificerende lidmaatschapsrechten in in Nederland gevestigde houdstercoöperaties.
Uitbreiding inhoudingsvrijstelling
Daarnaast kent de dividendbelasting een inhoudingsvrijstelling in deelnemingsverhoudingen. Kort gezegd mag in nationale verhoudingen inhouding van dividendbelasting achterwege blijven in deelnemingsrelaties waarbinnen dividenden bij de ontvanger onder de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting vallen. De inhoudingsvrijstelling geldt ook voor situaties binnen de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER). Voorgesteld wordt de inhoudingsvrijstelling uit te breiden richting derde landen waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een dividendbepaling. Deze uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling gaat gepaard met een wijziging en tegelijkertijd aanscherping van de huidige nationale antimisbruikbepalingen in de dividend- en vennootschapsbelasting.
